Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 1:36-52 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

36. En Benaja, de zoon van Jojada, antwoordde de koning: Amen, zo bevestige de Here de woorden van mijn heer de koning!

37. Zoals de Here geweest is met mijn heer de koning, zo zij Hij ook met Salomo; Hij make diens troon groter dan de troon van mijn heer koning David.

38. Toen gingen de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, met de Keretieten en Peletieten heen, lieten Salomo op het muildier van koning David rijden en leidden hem naar Gichon.

39. De priester Sadok had de hoorn met olie uit de tent meegenomen, en hij zalfde Salomo; toen blies men op de bazuin, en al het volk riep: Leve koning Salomo!

40. Daarna trok al het volk achter hem op, terwijl het op fluiten speelde en zich met grote blijdschap verheugde, zodat de aarde van hun geluid spleet.

41. Dit hoorden Adonia en al de genodigden die bij hem waren, toen zij juist met de maaltijd gereed waren. Toen Joab het geluid van de bazuin hoorde, zeide hij: Waarom klinkt dit geluid in de rumoerige stad?

42. Terwijl hij nog sprak, daar kwam Jonatan, de zoon van de priester Abjatar, en Adonia zeide: Treed binnen, want gij zijt een flink man en zult wel een goede tijding brengen.

43. Maar Jonatan antwoordde Adonia: Integendeel, onze heer koning David heeft Salomo koning gemaakt.

44. De koning toch heeft met hem de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, met de Keretieten en Peletieten uitgezonden, en zij hebben hem op het muildier van de koning laten rijden;

45. de priester Sadok en de profeet Natan hebben hem te Gichon tot koning gezalfd, en zij zijn vandaar juichend opgetrokken, zodat de stad in opschudding is; dat is het geluid dat gij gehoord hebt.

46. En ook zit Salomo reeds op de koninklijke troon;

47. bovendien zijn de dienaren van de koning onze heer koning David hun zegenwens komen brengen: Uw God make de naam van Salomo roemrijker dan de uwe en zijn troon verhevener dan de uwe. Daarop heeft de koning zich op het rustbed neergebogen.

48. En de koning heeft aldus gesproken: Geprezen zij de Here, de God van Israël, die heden, terwijl mijn ogen het nog zien, iemand gegeven heeft, die op mijn troon zit.

49. Toen sprongen al de genodigden die bij Adonia waren, ontsteld op en gingen heen, ieder zijns weegs.

50. Ook Adonia vreesde voor Salomo; hij stond op, ging heen en greep de hoornen van het altaar.

51. En men meldde Salomo: Zie, Adonia vreest voor koning Salomo, en zie, hij heeft de hoornen van het altaar gegrepen, en gezegd: Laat koning Salomo mij eerst zweren, dat hij zijn knecht niet met het zwaard zal doden.

52. Toen zeide Salomo: Indien hij zich betrouwbaar gedraagt, dan zal geen haar van hem ter aarde vallen, maar indien er kwaad in hem bevonden wordt, dan zal hij sterven.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 1