Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 1:2-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Toen zeiden zijn dienaren tot hem: Men zoeke voor mijn heer de koning een jonge maagd, opdat zij de koning ten dienste sta en hem tot verzorgster zij, en in uw schoot ligge, zodat mijn heer de koning warm wordt.

3. Men zocht dan een schoon meisje in het gehele gebied van Israël en men vond Abisag, de Sunamitische, en bracht haar tot de koning.

4. Het meisje was uitermate schoon; zij was de koning tot verzorgster en bediende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar.

5. Adonia nu, de zoon van Chaggit, was zo overmoedig te denken: Ik zal koning worden; hij schafte zich wagens en ruiters aan en vijftig mannen, die voor hem uit liepen.

6. Nu had zijn vader hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt: Waarom doet gij zo? Ook was hij zeer welgevormd van gestalte en volgde in geboorte op Absalom.

7. Hij dan hield besprekingen met Joab, de zoon van Seruja, en met de priester Abjatar, en zij werden helpers en volgelingen van Adonia.

8. Maar de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, de profeet Natan, Simi, Reï en Davids helden stonden niet aan de zijde van Adonia.

9. Daarop slachtte Adonia schapen, runderen en gemest vee bij de steen Zochelet naast de bron Rogel, en nodigde al zijn broeders, des konings zonen, en alle mannen van Juda, des konings dienaren;

10. maar de profeet Natan, Benaja, de helden en zijn broeder Salomo nodigde hij niet.

11. Toen zeide Natan tot Batseba, de moeder van Salomo: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Chaggit, koning is geworden, zonder dat onze heer David het weet?

12. Nu dan, laat mij u toch een raad geven, opdat gij uw leven en dat van uw zoon Salomo redt.

13. Ga heen, treed bij koning David binnen en zeg tot hem: Hebt gij, mijn heer de koning, aan uw dienstmaagd niet gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning worden en hij zal op mijn troon zitten? Waarom is dan Adonia koning geworden?

14. Zie, terwijl gij dan nog met de koning in gesprek zijt, zal ik na u binnenkomen en uw woorden aanvullen.

15. Dus trad Batseba bij de koning de kamer binnen; de koning was zeer oud en Abisag, de Sunamitische, bediende de koning.

16. Toen knielde Batseba en boog zich voor de koning neer, waarop de koning zeide: Wat hebt gij?

17. Daarop zeide zij tot hem: Mijn heer, gij hebt bij de Here, uw God, uw dienstmaagd gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning worden, en hij zal op mijn troon zitten.

18. Maar nu, zie, Adonia is koning geworden, en zelfs thans weet gij, mijn heer de koning, het niet.

19. Hij heeft runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de koning en de priester Abjatar en de legeroverste Joab uitgenodigd, maar uw knecht Salomo heeft hij niet uitgenodigd.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 1