Oude Testament

Nieuwe Testament

Titus 2:9-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. De slaven moeten hun meesters onderdanig zijn in alles, het hun naar de zin maken zonder tegenspraak,

10. of oneerlijkheid, maar alle goede trouw bewijzen, om de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken.

11. Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen,

12. om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven,

13. verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus,

14. die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.

15. Spreek hiervan, vermaan en weerleg met alle nadruk: niemand mag u verachten.

Lees verder hoofdstuk Titus 2