Oude Testament

Nieuwe Testament

Titus 1:9-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen.

10. Want velen willen van geen tucht weten: het zijn ijdele praters en misleiders, vooral die uit de besnijdenis zijn.

11. Men moet hun de mond snoeren, daar zij gehele gezinnen ondersteboven keren en, om oneerlijke winst te maken, onbehoorlijke dingen leren.

12. Iemand uit hun kring, hun eigen profeet, heeft gezegd:Leugenaars zijn de Kretenzen altijd,beesten en vadsige buiken.

13. Dit getuigenis is waar. Daarom, weerleg hen kortweg, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof,

14. en niet het oor lenen aan Joodse verdichtsels en geboden van mensen, die zich van de waarheid afkeren.

15. Alles is rein voor de reinen, maar voor hen, die besmet en onbetrouwbaar zijn, is niets rein. Maar bij hen zijn zowel het denken als het geweten besmet.

16. Zij belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk.

Lees verder hoofdstuk Titus 1