Oude Testament

Nieuwe Testament

Romeinen 9:5-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.

6. Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël,

7. en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken.

8. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht.

9. Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben.

10. Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Isaak.

11. Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, –

12. werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn,

13. gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.

14. Wat zullen wij dan zeggen: Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? Volstrekt niet!

15. Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn.

16. Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.

17. Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde.

18. Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.

19. Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil?

20. Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt?

Lees verder hoofdstuk Romeinen 9