Oude Testament

Nieuwe Testament

Romeinen 3:3-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Wat toch is het geval? Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen?

4. Volstrekt niet! Maar het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenachtig, gelijk geschreven staat:Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in uw woorden,en overwint in uw rechtsgedingen.

5. Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan zeggen? Is God, die zijn toorn doet voelen – ik spreek op menselijke wijze – soms onrechtvaardig?

6. Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?

7. Maar, indien de waarachtigheid Gods door mijn leugen des te overvloediger is gebleken tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld?

8. Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen is welverdiend.

9. Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebben immers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn,

10. gelijk geschreven staat:Niemand is rechtvaardig, ook niet één,

11. er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt;

12. allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden;er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één.

13. Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen;

14. hun mond is van vloek en bitterheid vol;

15. Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten,

16. verwoesting en ellende zijn op hun wegen,

Lees verder hoofdstuk Romeinen 3