Oude Testament

Nieuwe Testament

Romeinen 2:4-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt?

5. Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods,

6. die een ieder vergelden zal naar zijn werken:

7. hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven;

8. maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap.

9. Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek;

10. maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek.

11. Want er is geen aanzien des persoons bij God.

12. Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden;

Lees verder hoofdstuk Romeinen 2