5. zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander.
6. Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is:
7. profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen;
8. wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid.
9. De liefde zij ongeveinsd. Weest afkerig van het kwade, gehecht aan het goede.
10. Weest in broederliefde elkander genegen, in eerbetoon elkander ten voorbeeld,