Oude Testament

Nieuwe Testament

Romeinen 12:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst.

2. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.

3. Want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld.

4. Want, gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben,

5. zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander.

6. Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is:

7. profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen;

8. wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid.

9. De liefde zij ongeveinsd. Weest afkerig van het kwade, gehecht aan het goede.

10. Weest in broederliefde elkander genegen, in eerbetoon elkander ten voorbeeld,

11. in ijver onverdroten, vurig van geest, dient de Here.

12. Weest blijde in de hoop, geduldig in de verdrukking, volhardend in het gebed,

13. bijdragend in de noden der heiligen, legt u toe op de gastvrijheid.

Lees verder hoofdstuk Romeinen 12