Oude Testament

Nieuwe Testament

Romeinen 11:7-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard,

8. gelijk geschreven staat:God gaf hun een geest van diepe slaap,ogen om niet te zien en oren om niet te horen,tot de dag van heden.

9. En David zegt:Hun tafel worde tot een strik en een net, en tot een aanstoot en vergelding voor hen.

10. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voorgoed zich krommen.

11. Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken.

12. Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!

13. Ik spreek tot u, heidenen. Juist omdat ik apostel der heidenen ben, acht ik dit de heerlijkheid van mijn bediening,

Lees verder hoofdstuk Romeinen 11