Oude Testament

Nieuwe Testament

Openbaring 9:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. en zij hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen;

9. en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven.

10. En zij hadden staarten als schorpioenen en angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang.

11. Zij hadden over zich als koning de engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon.

12. Het eerste wee is voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna.

13. En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God staat,

14. zeggende tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen los, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn.

Lees verder hoofdstuk Openbaring 9