Oude Testament

Nieuwe Testament

Openbaring 3:14-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea:Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods:

15. Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet!

16. Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.

17. Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte,

18. raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt.

19. Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u.

20. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.

21. Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.

22. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Lees verder hoofdstuk Openbaring 3