Oude Testament

Nieuwe Testament

Openbaring 2:2-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden;

3. en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden.

4. Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt.

5. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert.

6. Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat.

7. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.

8. En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna:Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden:

9. Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans.

10. Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.

11. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.

12. En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum:Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft:

13. Ik weet, waar gij woont, dáár waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.

14. Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren.

15. Zo hebt ook gij sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nikolaïeten vasthouden.

16. Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds.

17. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.

Lees verder hoofdstuk Openbaring 2