Oude Testament

Nieuwe Testament

Openbaring 17:4-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij.

5. En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde.

6. En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus.En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verbazing.

7. En de engel zeide tot mij: Waarom verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt.

8. Het beest, dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest was en niet is en er toch zal zijn.

9. Hier is het verstand, dat wijsheid heeft: De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is.

10. Ook zijn het zeven koningen: vijf ervan zijn gevallen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven.

11. En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve.

Lees verder hoofdstuk Openbaring 17