Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 9:27-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. En terwijl Jezus vandaar verder ging, volgden Hem twee blinden, al roepende en zeggende: Heb medelijden met ons, Zoon van David!

28. En toen Hij het huis was binnengegaan, kwamen de blinden tot Hem, en Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dit doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Here.

29. Toen raakte Hij hun ogen aan en zeide: U geschiede naar uw geloof.

30. En hun ogen gingen open. En Jezus verbood hun ten strengste en zeide: Ziet toe, niemand mag dit weten!

31. Maar zij gingen heen en maakten Hem in die gehele streek bekend.

32. Terwijl zij heengingen, zie, men bracht een doofstomme bezetene bij Hem.

33. En nadat de boze geest was uitgedreven, sprak de doofstomme. En de scharen verbaasden zich en zeiden: Zo iets is nog nooit in Israël voorgekomen!

34. Maar de Farizeeën zeiden: Door de overste der boze geesten drijft Hij de geesten uit.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 9