Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 8:28-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. Nadat Hij aan de overkant in het land der Gadarenen was gekomen, kwamen Hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet, zeer gevaarlijke, zodat niemand langs die weg kon voorbijgaan.

29. En zie, zij schreeuwden, zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons vóór de tijd te pijnigen?

30. Nu werd er ver van hen een grote kudde zwijnen gehoed.

31. De boze geesten smeekten Hem en zeiden: Indien Gij ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen varen.

32. En Hij zeide tot hen: Gaat heen! Zij voeren uit en gingen in de zwijnen; en zie, de gehele kudde stormde langs de helling de zee in en zij kwamen om in het water.

33. En de hoeders namen de vlucht en kwamen in de stad en berichtten alles, ook van de bezetenen.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 8