Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 8:22-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Maar Jezus zeide tot hem: Volg Mij en laat de doden hun doden begraven.

23. En toen Hij in het schip ging, volgden zijn discipelen Hem.

24. En zie, er kwam een grote onstuimigheid op de zee, zodat de golven over het schip sloegen; maar Hij sliep.

25. En zij kwamen en maakten Hem wakker en zeiden: Here, help ons, wij vergaan!

26. En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en het werd volkomen stil.

27. En de mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor iemand is deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?

28. Nadat Hij aan de overkant in het land der Gadarenen was gekomen, kwamen Hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet, zeer gevaarlijke, zodat niemand langs die weg kon voorbijgaan.

29. En zie, zij schreeuwden, zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons vóór de tijd te pijnigen?

30. Nu werd er ver van hen een grote kudde zwijnen gehoed.

31. De boze geesten smeekten Hem en zeiden: Indien Gij ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen varen.

32. En Hij zeide tot hen: Gaat heen! Zij voeren uit en gingen in de zwijnen; en zie, de gehele kudde stormde langs de helling de zee in en zij kwamen om in het water.

33. En de hoeders namen de vlucht en kwamen in de stad en berichtten alles, ook van de bezetenen.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 8