Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 7:8-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Want een ieder, die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan worden.

9. Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?

10. Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven?

11. Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.

12. Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten.

13. Gaat in door de enge poort, want wijd is [de poort] en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan;

14. want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.

15. Wacht u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven.

16. Aan hun vruchten zult gij hen kennen: men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels?

17. Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort.

18. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen.

19. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.

20. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen.

21. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 7