Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 7:3-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet?

4. Hoe zult gij dan tot uw broeder zeggen: Laat mij de splinter uit uw oog wegdoen, terwijl, zie, de balk in uw oog is?

5. Huichelaar, doe eerst de balk uit uw oog weg, dan zult gij scherp kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder weg te doen.

6. Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij die niet vertrappen met hun poten en, zich omkerende, u verscheuren.

7. Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.

8. Want een ieder, die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan worden.

9. Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?

10. Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven?

11. Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.

12. Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 7