Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 6:1-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is.

2. Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, om door de mensen geroemd te worden. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds.

3. Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet,

4. opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.

5. En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds.

6. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.

7. En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.

8. Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt.

9. Bidt gij dan aldus:Onze Vader die in de hemelen zijt,uw naam worde geheiligd;

10. uw Koninkrijk kome;uw wil geschiede,gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

11. Geef ons heden ons dagelijks brood;

12. en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;

13. en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.]

14. Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven;

15. maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.

16. En wanneer gij vast, toont dan niet, zoals de huichelaars, een somber gelaat; want zij maken hun aangezicht ontoonbaar, om zich aan de mensen te vertonen, wanneer zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds.

17. Maar gij, zalf uw hoofd, als gij vast, en was uw gelaat,

18. om u niet bij uw vasten aan de mensen te vertonen, maar aan uw Vader, die in het verborgene is; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.

19. Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen;

Lees verder hoofdstuk Matteüs 6