Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 4:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt.

10. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.

11. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.

12. Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea.

13. En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali,

14. opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide:

15. Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen:

16. het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan.

17. Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

18. Toen Hij nu langs de zee van Galilea ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, diens broeder, een net in zee werpen; want zij waren vissers.

19. En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 4