Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 4:19-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken.

20. Zij nu lieten terstond hun netten liggen en volgden Hem.

21. En vandaar verder gegaan zijnde, zag Hij nog twee broeders, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, terwijl ze bezig waren hun netten in orde te brengen, en Hij riep hen.

22. Zij lieten dan terstond het schip en hun vader achter en volgden Hem.

23. En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk.

24. En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen.

25. En Hem volgden vele scharen uit Galilea en Dekapolis en Jeruzalem en Judea en het Overjordaanse.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 4