Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 27:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Toen werd vervuld hetgeen gesproken is door de profeet Jeremia, toen hij zeide: En zij namen de dertig zilverlingen, de geschatte waarde van de geschatte, die zij geschat hadden van de kinderen Israëls,

10. en gaven die voor het land van de pottenbakker, gelijk de Here mij had opgedragen.

11. Jezus dan werd voor de stadhouder gesteld. En de stadhouder ondervroeg Hem en zeide: Zijt Gij de Koning der Joden? Jezus zeide: Gij zegt het.

12. En op de beschuldiging, die de overpriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niets.

13. Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoeveel zij tegen U getuigen?

14. En Hij antwoordde hem op geen enkele vraag, zodat de stadhouder zich zeer verwonderde.

15. Nu was de stadhouder bij elk feest gewoon een gevangene, ter keuze van de schare, los te laten.

16. Zij hadden toen een berucht gevangene, genaamd Barabbas.

17. Daar zij nu toch bijeen waren, zeide Pilatus tot hen: Wie wilt gij, dat ik u zal loslaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt?

18. Want hij wist, dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd.

19. Terwijl hij nu op de rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: Bemoei u toch niet met die rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 27