Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 27:41-60 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

41. Evenzo spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zij zeiden:

42. Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven.

43. Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.

44. Op dezelfde wijze beschimpten Hem ook de rovers, die met Hem gekruisigd waren.

45. En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur.

46. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

47. En sommige van de omstanders, dit horende, zeiden: Hij roept Elia.

48. En terstond liep een van hen toe en nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken.

49. Maar de anderen zeiden: Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te redden.

50. Jezus riep wederom met luider stem en gaf de geest.

51. En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden,

52. en de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt.

53. En zij gingen uit de graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad, waar zij aan velen verschenen.

54. De hoofdman en zij, die met hem Jezus bewaakten, zagen de aardbeving en wat er plaats had en zij werden zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk dit was een Zoon Gods.

55. En daar waren vele vrouwen, die uit de verte toeschouwden, welke Jezus gevolgd waren uit Galilea, om Hem te dienen.

56. Tot dezen behoorden Maria van Magdala, en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder der zonen van Zebedeüs.

57. Toen het nu avond geworden was, kwam een rijk man van Arimatea, genaamd Jozef, die eveneens een discipel van Jezus geworden was.

58. Deze ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus het hem te geven.

59. En Jozef nam het lichaam en wikkelde het in zuiver linnen,

60. en hij legde het in zijn nieuw graf, dat hij in de rots had laten uithouwen, en na een grote steen voor de ingang van het graf te hebben gewenteld, ging hij heen.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 27