Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 27:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen het nu morgen geworden was, namen al de overpriesters en de oudsten des volks het besluit tegen Jezus om Hem te doden.

2. En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en zij leverden Hem over aan Pilatus, de stadhouder.

3. Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, berouw, daar hij zag, dat Hij veroordeeld was, en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug,

4. en hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dit aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan komt!

5. En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich; daarop ging hij heen en verhing zich.

6. De overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Wij mogen die niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld.

7. En zij namen het besluit daarvoor het land van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor de vreemdelingen.

8. Daarom heet dat land Bloedakker, tot heden toe.

9. Toen werd vervuld hetgeen gesproken is door de profeet Jeremia, toen hij zeide: En zij namen de dertig zilverlingen, de geschatte waarde van de geschatte, die zij geschat hadden van de kinderen Israëls,

10. en gaven die voor het land van de pottenbakker, gelijk de Here mij had opgedragen.

11. Jezus dan werd voor de stadhouder gesteld. En de stadhouder ondervroeg Hem en zeide: Zijt Gij de Koning der Joden? Jezus zeide: Gij zegt het.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 27