70. Maar hij loochende het ten aanhoren van allen en zeide: Ik weet niet, wat gij zegt.
71. Toen hij naar het portaal ging, zag een andere hem en zij zeide tot hen, die daar waren: Die man was bij Jezus, de Nazoreeër.
72. En wederom loochende hij het met een eed: Ik ken de mens niet.
73. Even later kwamen zij, die daar stonden, naar Petrus toe en zeiden: Waarlijk, ook gij behoort tot hen, want ook uw uitspraak verraadt u.
74. Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de mens niet.
75. En terstond kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich het woord, dat Jezus gesproken had: Eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter.