Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 26:19-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het Pascha gereed.

20. Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf [discipelen].

21. En terwijl zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal.

22. En zeer bedroefd, begonnen zij, een voor een, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here?

23. Hij antwoordde hun en zeide: Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden.

24. De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt.

25. Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was. Judas, zijn verrader, antwoordde en zeide: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

26. En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.

27. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit.

28. Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.

29. Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders.

30. En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg.

31. Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.

32. Doch nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea.

33. Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit!

34. Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen.

35. Petrus zeide tot Hem: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen. Zo spraken ook al de discipelen.

36. Toen ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot de discipelen: Zet u hier neder, terwijl Ik heenga om daar te bidden.

37. En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mede en Hij begon bedroefd en beangst te worden.

38. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 26