Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 26:13-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft.

14. Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters,

15. en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren.

16. En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren.

17. Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten?

18. Hij zeide: Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn discipelen het Pascha.

19. En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het Pascha gereed.

20. Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf [discipelen].

Lees verder hoofdstuk Matteüs 26