8. want één is uw Meester en gij zijt allen broeders.
9. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij, die in de hemelen is.
10. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus.
11. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn.