Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 23:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen sprak Jezus tot de scharen en tot zijn discipelen,

2. zeggende: De schriftgeleerden en de Farizeeën hebben zich gezet op de stoel van Mozes.

3. Alles dan, wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat, maar doet niet naar hun werken, want zij zeggen het wel, maar doen het niet.

4. Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren.

5. Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot,

6. zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen,

7. en van de begroetingen op de markten en om door de mensen rabbi genoemd te worden. Gij zult u niet rabbi laten noemen;

8. want één is uw Meester en gij zijt allen broeders.

9. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij, die in de hemelen is.

10. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus.

11. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn.

12. Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.

13. Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen. Immers, gij gaat er niet binnen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 23