Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 22:33-44 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

33. Hij is niet een God van doden, maar van levenden. En de scharen, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer.

34. Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen,

35. en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken:

36. Meester, wat is het grote gebod in de wet?

37. Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.

38. Dit is het grote en eerste gebod.

39. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

40. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.

41. Toen de Farizeeën bijeen waren, vroeg Jezus hun,

42. zeggende: Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.

43. Hij zeide tot hen: Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen, als hij zegt:

44. De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 22