Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 22:21-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Zij zeiden: Van de keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.

22. Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich en zij lieten Hem verder ongemoeid en gingen weg.

23. Op die dag kwamen enige Sadduceeën tot Hem, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem,

24. en zij zeiden: Meester, Mozes heeft gezegd, indien iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broeder diens vrouw trouwen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.

25. Nu waren er bij ons zeven broeders. En de eerste huwde en stierf daarop, en daar hij geen nakomelingschap had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broeder.

26. Eveneens de tweede en de derde tot de zevende toe.

27. Het laatst van allen stierf de vrouw.

28. Van wie van de zeven zal zij dan in de opstanding de vrouw zijn? Want allen hebben haar tot vrouw gehad.

29. Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods.

30. Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel.

31. Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide:

32. Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob?

33. Hij is niet een God van doden, maar van levenden. En de scharen, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer.

34. Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen,

35. en één van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken:

Lees verder hoofdstuk Matteüs 22