Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 21:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En toen zij Jeruzalem naderden en te Betfage kwamen, aan de Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen uit, tot wie Hij zeide:

2. Gaat naar het dorp, dat tegenover u ligt, en terstond zult gij een ezelin vastgebonden vinden, en een veulen bij haar. Maakt haar los en brengt haar tot Mij.

3. En indien iemand u iets erover mocht zeggen, zegt dan: de Here heeft ze nodig. Hij zal ze terstond (terug) zenden.

4. Dit is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de profeet, toen hij zeide:

5. Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en rijdend op een ezel, en op een veulen, het jong van een lastdier.

6. Nadat de discipelen heengegaan waren en gedaan hadden, zoals Jezus hun had opgedragen,

7. brachten zij de ezelin en het veulen en zij legden hun klederen erop, en Hij ging daarop zitten.

8. En het merendeel der schare spreidde hun klederen op de weg, anderen sloegen takken van de bomen en spreidden die op de weg.

9. En de scharen, die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen, zeggende:Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren; Hosanna in de hoogste hemelen!

10. En toen Hij Jeruzalem binnenging, kwam de gehele stad in rep en roer en zeide: Wie is dit?

11. En de scharen zeiden: Dit is de profeet, Jezus, van Nazaret in Galilea.

12. En Jezus ging de tempel binnen en dreef allen uit, die verkochten en kochten in de tempel, en de tafels der wisselaars keerde Hij om en de stoelen van hen, die de duiven verkochten,

13. en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten, maar gij maakt het tot een rovershol.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 21