Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 18:20-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden.

21. Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven?

22. Tot zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.

23. Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven.

24. Toen hij begon te rekenen, werd een voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was.

25. Omdat hij niet bij machte was te betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden.

26. De slaaf wierp zich neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.

27. De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt.

28. Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt.

29. De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen.

30. Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 18