Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 17:6-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich op hun aangezicht ter aarde en werden zeer bevreesd.

7. En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zeide: Staat op en weest niet bevreesd.

8. Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen.

9. En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun, zeggende: Vertelt niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt.

10. En de discipelen vroegen Hem en zeiden: Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen?

11. Hij antwoordde en zeide:

12. Elia zal wel komen en alles herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zó zal ook de Zoon des mensen door hen moeten lijden.

13. Toen begrepen de discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had.

14. En toen zij bij de schare gekomen waren, kwam iemand tot Hem, knielde voor Hem neder, en zeide:

15. Here, heb medelijden met mijn zoon, want hij is maanziek en hij is er slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water.

16. En ik heb hem naar uw discipelen gebracht en zij hebben hem niet kunnen genezen.

17. Jezus antwoordde en zeide: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Breng hem Mij hier.

18. En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging van hem uit, en de knaap was genezen van dat ogenblik af.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 17