Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 16:9-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Ziet gij het nog niet in en herinnert gij u niet de vijf broden der vijfduizend en hoeveel manden gij medenaamt?

10. Of de zeven broden der vierduizend en hoeveel korven gij medenaamt?

11. Hoe begrijpt gij niet, dat Ik u niet van broden sprak? Maar wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën en Sadduceeën.

12. Toen zagen zij in, dat Hij hun niet gezegd had zich te wachten voor de zuurdesem [der broden], maar voor de leer der Farizeeën en Sadduceeën.

13. Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is?

14. En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten.

15. Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?

16. Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!

Lees verder hoofdstuk Matteüs 16