Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 15:26-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen.

27. Maar zij zeide: Zeker, Here, ook de honden eten immers van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen.

28. Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O, vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wenst! En haar dochter was genezen van dat ogenblik af.

29. En Jezus vertrok vandaar, en Hij ging langs de zee van Galilea en ging de berg op, en Hij zette Zich daar neder.

30. En vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer.

31. En Hij genas hen, zodat de schare zich verwonderde, want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en blinden zien. En zij verheerlijkten de God van Israël.

32. Maar Jezus riep zijn discipelen tot Zich en zeide: Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En zonder voedsel wegzenden wil Ik hen niet, zij mochten eens onderweg bezwijken.

33. En zijn discipelen zeiden tot Hem: Hoe komen wij in een eenzame streek aan zóveel broden, dat wij zulk een schare verzadigen kunnen?

34. En Jezus zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven en enkele visjes.

35. En Hij gaf aan de schare bevel, dat zij op de grond zouden gaan zitten.

36. Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de scharen.

37. En zij aten allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven vol.

38. Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet medegerekend.

39. En nadat Hij de schare weggezonden had, ging Hij in het schip en vertrok naar het gebied van Magadan.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 15