Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 15:11-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein.

12. Toen kwamen zijn discipelen en zeiden tot Hem: Weet Gij, dat de Farizeeën, toen zij dit woord hoorden, er aanstoot aan namen?

13. Hij antwoordde hun en zeide: Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.

14. Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen.

15. Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Verklaar ons de gelijkenis.

16. Hij zeide: Zijt ook gij nog onbevattelijk?

17. Begrijpt gij niet, dat al wat de mond binnengaat, in de buik komt en te zijner plaatse verdwijnt?

18. Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein.

19. Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen.

20. Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken, maar het eten met ongewassen handen maakt een mens niet onrein.

21. En Jezus ging vandaar en trok Zich terug naar de omgeving van Tyrus en Sidon.

22. En zie, een Kananese vrouw uit dat gebied kwam en riep: Heb medelijden met mij, Here, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten.

23. Hij echter antwoordde haar geen woord, en zijn discipelen kwamen bij Hem en vroegen Hem, zeggende: Zend haar weg, want zij roept ons na.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 15