Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 11:13-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe;

14. en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.

15. Wie oren heeft, die hore!

16. Doch waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen toeroepen:

17. Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar gemaakt.

18. Want Johannes is gekomen, niet etende en niet drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een boze geest.

19. De Zoon des mensen is gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken.

20. Toen begon Hij de steden, waarin de meeste krachten door Hem verricht waren, te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden:

21. Wee u, Chorazin, wee u, Betsaïda! Want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij zich in zak en as bekeerd hebben.

22. Doch Ik zeg u, het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u.

23. En gij, Kafarnaüm, zult gij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij nederdalen; want indien in Sodom de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, het zou gebleven zijn tot de dag van heden.

24. Maar Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor u.

25. Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard.

26. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 11