Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 9:32-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

32. Doch zij begrepen dit woord niet en durfden Hem er niet naar te vragen.

33. En zij kwamen te Kafarnaüm. En toen Hij thuis gekomen was, vroeg Hij hun: Waarover waart gij onderweg in gesprek?

34. En zij zwegen, want zij hadden onderweg met elkander erover gesproken, wie de meeste was.

35. En Hij ging zitten, riep de twaalven en zeide tot hen: Indien iemand de eerste wil zijn, die zal de allerlaatste zijn en aller dienaar.

36. En Hij nam een kind en plaatste dat in hun midden, omarmde het en zeide tot hen:

37. Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft.

38. Johannes zeide tot Hem: Meester, wij hebben iemand, die ons niet volgt, in uw naam boze geesten zien uitdrijven, en wij wilden het hem beletten, omdat hij ons niet volgde.

39. Doch Jezus zeide: Belet het hem niet; want er is niemand, die een kracht doen zal in mijn naam en kort daarna smadelijk van Mij zal kunnen spreken.

40. Want wie niet tégen ons is, is vóór ons.

41. Want wie u een beker water te drinken geeft, in de naam van Christus, omdat gij (discipelen) van Hem zijt, voorwaar, Ik zeg u, dat hem zijn loon voorzeker niet zal ontgaan.

42. En wie één van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen.

43. En indien uw hand u tot zonde verleidt, houw haar af. Het is beter, dat gij verminkt ten leven ingaat, dan dat gij met uw twee handen ter helle vaart, in het onuitblusbare vuur,

Lees verder hoofdstuk Marcus 9