Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 9:21-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En Hij vroeg zijn vader: Hoelang is het al, dat dit hem overkomt?

22. Hij zeide: Van zijn kindsheid af; en dikwijls heeft hij hem ook in het vuur en in het water gedreven om hem een ongeluk te doen krijgen. Maar als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met ons!

23. Jezus zeide tot hem: Als Gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft.

24. Terstond riep de vader van de knaap uit en zeide: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!

25. En toen Jezus zag, dat de schare samenstroomde, bestrafte Hij de onreine geest en zeide tot hem: Gij, stomme en dove geest, Ik beveel u: ga van hem uit en kom niet meer in hem.

26. En hij ging uit onder geschreeuw en hevige struiptrekkingen. En hij werd als een dode, zodat men algemeen zeide, dat hij gestorven was.

27. Doch Jezus vatte zijn hand, richtte hem op, en hij stond op.

28. En toen Hij een huis was binnengegaan, vroegen zijn discipelen Hem, terwijl zij met Hem alleen waren: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?

29. En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan door niets uitvaren, tenzij door gebed.

30. En zij gingen vandaar weg en reisden door Galilea. En Hij wilde niet, dat iemand het te weten kwam.

31. Want Hij onderwees zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der mensen en zij zullen Hem ter dood brengen en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.

32. Doch zij begrepen dit woord niet en durfden Hem er niet naar te vragen.

33. En zij kwamen te Kafarnaüm. En toen Hij thuis gekomen was, vroeg Hij hun: Waarover waart gij onderweg in gesprek?

Lees verder hoofdstuk Marcus 9