Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 8:7-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. En zij hadden enkele visjes; en nadat Hij daarbij de zegen had uitgesproken, zeide Hij, dat zij ook die moesten voorzetten.

8. En zij aten en werden verzadigd en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven.

9. En het waren er ongeveer vierduizend en Hij zond hen weg.

10. En terstond ging Hij met zijn discipelen in het schip en kwam in het gebied van Dalmanuta.

11. En de Farizeeën liepen uit en begonnen met Hem te redetwisten; en zij begeerden van Hem een teken uit de hemel, om Hem te verzoeken.

12. En Hij, diep zuchtend in zijn geest, zeide: Waartoe begeert dit geslacht een teken? Voorwaar, Ik zeg u: Aan dit geslacht zal voorzeker geen teken gegeven worden!

13. En Hij liet hen alleen en Hij ging weder scheep en vertrok naar de overkant.

14. En zij hadden vergeten broden mede te nemen, en behalve één brood hadden zij niets bij zich in het schip.

15. En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën en de zuurdesem van Herodes.

16. En zij spraken erover onder elkander, dat zij geen broden hadden.

17. En toen Hij dat bemerkte, zeide Hij tot hen: Waarom spreekt gij erover, dat gij geen broden hebt? Verstaat gij nog niet en begrijpt gij niet? Hebt gij een verhard hart?

18. Hebt gij ogen en ziet gij niet; hebt gij oren en hoort gij niet?

19. En herinnert gij u niet, toen Ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken gij hebt opgeraapt? En zij zeiden tot Hem: Twaalf.

20. En bij de zeven voor de vierduizend, hoeveel korven vol brokken gij hebt opgeraapt? En zij zeiden: Zeven.

Lees verder hoofdstuk Marcus 8