Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 8:2-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten;

3. en indien Ik hen zonder voedsel naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken, en sommigen van hen zijn van ver weg.

4. En zijn discipelen antwoordden Hem: Vanwaar zal iemand dezen hier in een eenzame streek met broden kunnen verzadigen?

5. En Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven.

6. En Hij gaf aan de schare bevel op de grond te gaan zitten. En Hij nam de zeven broden, dankte, brak ze en gaf ze aan zijn discipelen om ze hun voor te zetten, en zij zetten ze voor aan de schare.

7. En zij hadden enkele visjes; en nadat Hij daarbij de zegen had uitgesproken, zeide Hij, dat zij ook die moesten voorzetten.

8. En zij aten en werden verzadigd en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven.

9. En het waren er ongeveer vierduizend en Hij zond hen weg.

10. En terstond ging Hij met zijn discipelen in het schip en kwam in het gebied van Dalmanuta.

11. En de Farizeeën liepen uit en begonnen met Hem te redetwisten; en zij begeerden van Hem een teken uit de hemel, om Hem te verzoeken.

12. En Hij, diep zuchtend in zijn geest, zeide: Waartoe begeert dit geslacht een teken? Voorwaar, Ik zeg u: Aan dit geslacht zal voorzeker geen teken gegeven worden!

13. En Hij liet hen alleen en Hij ging weder scheep en vertrok naar de overkant.

14. En zij hadden vergeten broden mede te nemen, en behalve één brood hadden zij niets bij zich in het schip.

15. En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën en de zuurdesem van Herodes.

Lees verder hoofdstuk Marcus 8