Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 7:29-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. En Hij zeide tot haar: Om dit woord, ga heen, de boze geest is uit uw dochter gevaren.

30. En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind te bed liggen en de boze geest uitgevaren.

31. En toen Hij weder uit het gebied van Tyrus vertrokken was, kwam Hij door Sidon naar de zee van Galilea, midden in het gebied van Dekapolis.

32. En zij brachten tot Hem een dove, die moeilijk sprak, en smeekten Hem deze de hand op te leggen.

33. Hij nam hem terzijde, buiten de schare, en stak zijn vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan,

34. en Hij zag op naar de hemel en zuchtte en zeide tot hem: Effata, dat is: wordt geopend!

35. En zijn oren werden geopend en terstond werd de band zijner tong los en hij sprak goed.

36. En Hij gebood hun het niemand te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het ruchtbaar.

37. En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft alles wèl gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.

Lees verder hoofdstuk Marcus 7