Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 7:18-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken,

19. omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.

20. En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein.

21. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij,

22. diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand.

23. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein.

24. En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven.

25. Want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam tot Hem en viel Hem te voet.

26. Deze vrouw was een Griekse, een Syrofenicische van geboorte.

Lees verder hoofdstuk Marcus 7