Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 7:17-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. En toen Hij van de schare thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis.

18. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken,

19. omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.

20. En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein.

21. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij,

22. diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand.

23. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein.

24. En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven.

25. Want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam tot Hem en viel Hem te voet.

26. Deze vrouw was een Griekse, een Syrofenicische van geboorte.

27. En zij vroeg Hem de boze geest uit haar dochter te drijven. En Hij zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen.

28. Doch zij antwoordde en zeide tot Hem: Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels der kinderen.

29. En Hij zeide tot haar: Om dit woord, ga heen, de boze geest is uit uw dochter gevaren.

30. En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind te bed liggen en de boze geest uitgevaren.

31. En toen Hij weder uit het gebied van Tyrus vertrokken was, kwam Hij door Sidon naar de zee van Galilea, midden in het gebied van Dekapolis.

Lees verder hoofdstuk Marcus 7