Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 7:13-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt. En dergelijke dingen doet gij vele.

14. En toen Hij de schare wederom tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort allen naar Mij en verstaat wèl:

15. Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat is het, wat hem onrein maakt.

16. [Indien iemand oren heeft om te horen, die hore.]

17. En toen Hij van de schare thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis.

18. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken,

19. omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.

20. En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein.

21. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij,

22. diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand.

23. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein.

24. En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven.

25. Want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam tot Hem en viel Hem te voet.

26. Deze vrouw was een Griekse, een Syrofenicische van geboorte.

Lees verder hoofdstuk Marcus 7