Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 6:41-52 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

41. En Hij nam de vijf broden en de twee vissen, zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak de broden en gaf ze aan de discipelen, dat die ze hun zouden voorzetten, en de twee vissen verdeelde Hij onder allen.

42. En zij aten allen en werden verzadigd.

43. En zij raapten de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen.

44. En die de broden gegeten hadden, waren vijfduizend man.

45. En terstond dwong Hij zijn discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit te varen naar de overkant, naar Betsaïda, terwijl Hij zelf de schare wegzond.

46. En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden.

47. En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee, en Hij was alleen aan land.

48. En toen Hij zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen bij het varen – want zij hadden de wind tegen – kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, gaande over de zee; en Hij wilde hen voorbijgaan.

49. Toen zij Hem over de zee zagen gaan, meenden zij, dat het een spook was en zij schreeuwden luid.

50. Want allen zagen zij Hem en werden verbijsterd. Maar terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd!

51. En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen. En zij waren innerlijk bovenmate ontsteld,

52. want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard.

Lees verder hoofdstuk Marcus 6