Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 6:35-49 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

35. En toen het reeds laat geworden was, kwamen zijn discipelen tot Hem en zeiden: De plaats (hier) is eenzaam en het is reeds laat.

36. Zend hen weg, dan kunnen zij naar de gehuchten en dorpen in de omtrek gaan om voedsel voor zich te kopen.

37. Maar Hij antwoordde hun en zeide: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij dan voor tweehonderd schellingen brood gaan kopen en hun te eten geven?

38. Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat eens zien! En toen zij het nagegaan hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.

39. En Hij droeg hun op, dat allen groepsgewijze moesten gaan zitten op het groene gras.

40. En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig.

41. En Hij nam de vijf broden en de twee vissen, zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak de broden en gaf ze aan de discipelen, dat die ze hun zouden voorzetten, en de twee vissen verdeelde Hij onder allen.

42. En zij aten allen en werden verzadigd.

43. En zij raapten de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen.

44. En die de broden gegeten hadden, waren vijfduizend man.

45. En terstond dwong Hij zijn discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit te varen naar de overkant, naar Betsaïda, terwijl Hij zelf de schare wegzond.

46. En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden.

47. En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee, en Hij was alleen aan land.

48. En toen Hij zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen bij het varen – want zij hadden de wind tegen – kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, gaande over de zee; en Hij wilde hen voorbijgaan.

49. Toen zij Hem over de zee zagen gaan, meenden zij, dat het een spook was en zij schreeuwden luid.

Lees verder hoofdstuk Marcus 6