Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 6:34-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren.

35. En toen het reeds laat geworden was, kwamen zijn discipelen tot Hem en zeiden: De plaats (hier) is eenzaam en het is reeds laat.

36. Zend hen weg, dan kunnen zij naar de gehuchten en dorpen in de omtrek gaan om voedsel voor zich te kopen.

37. Maar Hij antwoordde hun en zeide: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij dan voor tweehonderd schellingen brood gaan kopen en hun te eten geven?

38. Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat eens zien! En toen zij het nagegaan hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.

39. En Hij droeg hun op, dat allen groepsgewijze moesten gaan zitten op het groene gras.

40. En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig.

Lees verder hoofdstuk Marcus 6